1) | voor het aangezicht |
|
Dat is, in de tegenwoordigheid huns vaders; of bij het leven huns vaders. Zie Gen. 11:28.
|
2) | Zadok |
|
Vergelijk hiermede onder, 1 Kron. 24:6,31, waar gezegd wordt dat zij opgeschreven en dat de loten geworpen zijn voor het aangezicht van David, en Zadok, en Ahimelech, enz.
|
2) | Abimelech |
|
Vergelijk hiermede onder, 1 Kron. 24:6,31, waar gezegd wordt dat zij opgeschreven en dat de loten geworpen zijn voor het aangezicht van David, en Zadok, en Ahimelech, enz.
|
3) | naar hun ambt |
|
Of, naar hun opzicht, of orde.
|
4) | van de kinderen van Eleazar |
|
Dat is, der nakomelingen. En zo in het volgende.
|
5) | meer gevonden |
|
Te weten, nog eens zoveel, gelijk straks volgt.
|
6) | zij hen afdeelden; |
|
Te weten, die genoemd zijn 1 Kron. 24:3.
|
6) | zij deelden |
|
Te weten, die genoemd zijn 1 Kron. 24:3.
|
7) | loten |
|
Dat is, wat de orden of het onderscheid onder hen aanging, dat bevallen zij Gode, die het lot regeert.
|
8) | de oversten Gods |
|
Dat is, die van God gesteld waren over allen, die in het heiligdom dienden.
|
9) | kinderen van Eleazar |
|
Dat is nakomelingen.
|
10) | werd genomen |
|
Te weten, door het lot.
|
11) | en van gelijken |
|
Hebreeuws, en genomen, genomen voor Ithamar. Hetwelk sommigen alzo verstaan, dat door Ithamar, dubbel genomen is; anderen, dat hetgeen tevoren voor hem genomen was, voor hem nu genomen bleef.
|
12) | ging uit voor Jojarib, |
|
Men trok het lot uit emmers, of uit enig ander vat.
|
13) | Hakkoz, |
|
Of, Koz.
|
14) | Abia, |
|
Van deze Abia-dagordening of beurt en van diens nakomelingen was Zacharias, de vader van Johannes den Doper, Luk. 1:5.
|
15) | Happizzes, |
|
Anders, Pitses.
|
16) | te gaan |
|
Te weten, op den sabbat, en zij bleven daar de gehele week door, tot aan den anderen sabbat, en dat ging alzo met beurten onder hen om. Zie 2 Kon. 11:5, en 1 Kron. 9:25.
|
17) | door de hand |
|
Dat is, zoals hetzelfde recht door Aäron was onderhouden, volgens de ordinantie Gods, gelijk volgt. Anders, onder de hand Aärons, dat is, onder het beleid Aärons. Verstaande van een van de nakomelingen Aärons, die het ambt des hogepriesters bediende, en Aäron daarin gevolgd was.
|
18) | hem de HEERE, |
|
Te weten, Aäron.
|
19) | Van de overige |
|
Boven, 1 Kron. 23: zijn de Gersonieten beschreven; nu worden hier beschreven de Kahathieten en Merarieten, die de twee andere geslachten der Levieten waren.
|
20) | Subael, |
|
Hij wordt 1 Kron. 23:16 Sebuel genoemd; hij is geweest Mozes' zoonszoon, en alzo van de nakomelingen van Amram.
|
21) | En van de kinderen |
|
1 Kron. 24:23 wordt hier alzo aangevuld uit 1 Kron. 23:19, en 1 Kron. 26:31.
|
22) | kinderen van Merari |
|
Van hier voort stelt hij de overige zonen der Levieten van het huis Merari.
|
23) | De kinderen van Jaazia |
|
Anders, en de zoon van Jaäzia zijns [te weten van Merari] zoons.
|
24) | En zij wierpen |
|
De zin dezer woorden is, dat er zoveel hopen en beurten dezer Levieten waren, als er beurten der priesters waren, opdat elke beurt der priesters hun eigen hoop of beurt der Levieten had, om hen te dienen in het uitvoeren huns priesterambts. En alzo er vier en twintig beurten der priesters waren, alzo zijn er ook vier en twintig beurten dezer Levieten geweest waarvan de meesten hier, en de rest in 1 Kron. 24:8,9,10 verhaald worden.
|
25) | nevens hun broederen, |
|
Of, tegenover, gelijkvormig.
|
26) | het hoofd der vaderen |
|
Dat is, de kleinste broeder even zowel als de oversten onder de vaderen. Anders, Aboth het hoofd, houdende hetzelve voor een eigennaam.
|